ik loop ten einde raad tegen de dageraad aan want
ik heb net een nacht gehad

en zijn handen waren zacht – en ook overbodig
maar minder dan mijn geschreeuw,
dat tegen straatstenen terugkaatst, want het
hoort bij mij.

tegen de tijd dat ik het einde van de straat heb bereikt ben ik weer klein en
de nacht is minder dan een vijand, want die hou je nabij,
hij is mijn beste vriend
en hij gelooft in mij.

hij gelooft dat ik wakker blijf
tot iemand me gevonden heeft en gedwongen heeft
een Vrouw te zijn, tot iemand me achterlaat dus toestaat
soms lelijk te zijn:

in de nacht kan je soms lelijk zijn

ik heb geen vrienden overgehouden aan deze natte straten
en rode lichten in het donker,
ik heb alleen het donker.
en hij achtervolgt me, tot thuis

omdat hij wil dat ik veilig ben
en zonder hem ben ik niet bang.
maar hij wil me juist leren
op mijn hoede te zijn

ik loop ten einde raad tegen de dageraad aan want
ik heb net een nacht gehad

en zijn handen waren overbodig
maar zijn handen waren zacht.