geen enkele zoom bleef ongerafeld
je droeg een huid van crèpepapier, toen, die eerste nachten buiten
en de wind die je slaat-slaat en raast over je lijf
tot je het niet meer weet te stillen.

je probeert het te vervangen met wie je tegenkomt hier, vervangt
met de gestrande toeristen, de kunstenaar, de langzame nachtwandelaar,
ledemaat na ledemaat je lichaam

je bouwt aan een pantser tot het past.

het gemis zegt een moeder dat gaat niet liggen. het jaagt je op
de wegen op, de herinnering is te kostbaar om bij te houden
ze voegt zich bij alles wat je kwijt dacht
en het wordt een nest

om in thuis te komen want dat doe je nu nog zelden.
de bekende gezichten raakten gebeiteld in de stenen van de stad die altijd bleef staan
zo statisch, en je kan gaan kijken, nooit kraken ze
in een glimlach nog.

zovelen hebben armen, troost een vriend je
op de natte straten
en dit is geen vriend maar een verdwijnen

en het is geen straat maar een straf

en dat is niet waar wat hij zegt, maar toch slaap je
wanneer hij ze om je heen slaat
het wiegt je, zoveel fantasie heb je
dat dit naar thuiskomen smaakt.